Zeven dagen je terugtrekken en bezig zijn met het werk van één schrijver. Dat gebeurt regelmatig bij de retraites van het Open Klooster, de afgelopen jaren eigenlijk iedere winter en iedere zomer. Het meest recente winterklooster (februari 2017) stond geheel in het teken van Andreas Burnier, met als directe aanleiding een Open Klooster Leesclub in mei 2016 naar aanleiding van de biografie van Elisabeth Lockhorn. Deze bijeenkomst was zo inspirerend dat al spoedig het idee ontstond voor een vervolg.
Zo verzamelden zich afgelopen februari dertien mensen in het Vlaamse Ranst, voor een week geïnspireerd door de romans, essays, brieven en gedichten en persoon van Andreas Burnier. Van haar gaat nog altijd het charisma uit van die zeldzame kunstenaars bij wie artistieke en morele originaliteit gelijk opgaan, zowel in leven en werk. De keuzes die zij maakte, de polemieken die zij begon, de formuleringen die zij vond, de moed die zij dikwijls betoonde: dit is iemand tegenover wie je niet neutraal kunt blijven. Iemand bij wie je niet rustig kunt blijven: ze morrelt al snel aan je opvattingen, je mensbeeld, je manier van leven. En, bij haar onvermijdelijk, je seksuele identiteit.
Om daarvan meteen een voorbeeld te geven. Daniel van Mourik was het tweede deel van de week te gast en op de dag voor vertrek kwam ze met een voorstel. Namelijk om iets te doen met namen – zoals iedereen weet een gegeven aan de hand waarvan je zo’n beetje heel Andreas’ biografie kunt vertellen. Zij heeft vele namen gehad, Irma, Ronnie, Reinier, Andreas, Atara … en dat rijtje is niet eens compleet. Daniels idee was om bij het ontbijt van de laatste dag iedereen te vragen een andere naam te kiezen, de mannen een vrouwennaam, de vrouwen een mannennaam. Het resultaat was verrassend: iedereen vond zo’n andere-seksenaam, en in de meeste gevallen ook nog eens heel snel, alsof hij klaar lag en al een leven lang wachtte om uitgesproken te worden.
Na een avond over Andreas onlangs in De Balie, de aftrap in een nieuwe serie Grote Denkers, begrijp ik dat beter. Maxim Februari vertelde over een onderzoek waarin respondenten werd gevraagd naar hun score op een denkbeeldige meetlat van de eigen sekse, in hoeverre je als man mannelijk en als vrouw vrouwelijk voelt. De meeste respondenten, wist Maxim te melden, gaven zichzelf niet meer dan een zeventje. Geen enkele vrouw voelt zich uitgesproken en ondubbelzinnig vrouw, datzelfde geldt mutatis mutandis voor mannen.
Die uitkomst strookt met wat er na afloop van het laatste middagmaal, bij het afscheid van elkaar en van de week, werd gedeeld. De deelnemers bestonden uitsluitend uit zesjes en zeventjes, en elk van hen bleek heel precies te kunnen vertellen waarom. Maarten alias Maartje ’t Hart (geen deelnemer, voor de goede orde) heeft eens het werkwoord burnieren verzonnen, een sympathiek bedoelde schimpscheut die staat voor zwart-witdenken en het met grote stelligheid debiteren van opinies. Nu Andreas niet meer hier is en we die stelligheid beter kunnen relativeren, stel ik voor het werkwoord een andere betekenis te geven: een naam geven aan de keerzijde van de eigen sekse.
Zo gedefinieerd kwam ik geburnierd thuis; ik zal dit stuk ondertekenen met de naam die me ter plekke inviel toen Daniel haar voorstel lanceerde. Later, aan tafel, bij het afscheid, durfde ik die naam niet te noemen. Anderen durfden wel, ik niet. Het is de roepnaam van mijn lievelingsoma. Dat ik nu de schroom overwin en ten langen leste toch de naam van mijn anima neerschrijf – het is te danken aan die aanstekelijke onrust van Andreas.
Namen en religieuzen. Daar is iets mee. Iemand die officieel intreedt in een orde, klooster of sangha krijgt een andere of extra naam … alsof de naam vastgelegd in een bevolkingsregister nooit de volledige of juiste kan zijn. Als geburnierd individu begrijp ik de logica daarvan nu beter. Een naam, een kloppende naam is pas mogelijk als je gezien bent, gekend bent, liever nog door anderen dan door jezelf. Vandaar die schitterende fantasie in het begin van het bijbelboek Openbaringen: dat iedereen pas na zijn dood zijn werkelijke naam ontvangt, geschreven op een wit steentje (een schitterend steentje, zegt Ruusbroec). Voor Andreas werd dat, kampioen namenverzamelaar, Atara* na haar terugkeer naar het (liberale) jodendom. Ik hoop dat die fantasie een belofte is en dat haar onrust nu voor even is gestild. Voor even, want volgens haar zou ze terugkeren, al wist ze nog niet hoe. Ze wist veel, maar niet dat.
Wat gebeurde er verder die week in Ranst? Veel. Elke vesper** lazen we een fragment uit een van haar romans. Elke completen zongen we regels uit haar gedicht met de beginregel ’Wie zal de nacht in strikken binden’. Na elke maaltijd lazen we aan tafel vier pagina’s uit Een tevreden lach; op de laatste dag hebben we het in de slotkring uitgelezen. Aan het begin van de week hebben we drie maal uitvoerig geluisterd naar en gesproken met Elisabeth Lockhorn, die zo mooi laat zien hoe je als biograaf tegelijk betrokken en objectief kunt zijn. Helemaal aan het begin van de week bekeken we een oude televisie opname uit 1983 van Andreas in gesprek met Adriaan van Dis. Een belangrijk moment, twee flitsende geesten, de kwinkslagen gaan over en weer, een publieke oefening in tact en ironie. Na het zien van de DVD bleef Andreas voor mij lijfelijk aanwezig, als was zij de veertiende gast.
Het mooist was samen sjabbat maken op vrijdagavond. Ter ere van Andreas en haar thuiskomst in het jodendom hebben we onder leiding van Daniel en Hannie Sanders (Joods, en een van de deelnemers) sjabbat gevierd. Daniel en Hannie vertelden over de achtergronden van het ritueel, spraken zegenspreuken uit over de wijn en het brood en deelden stukjes van het brood uit, bestrooid met zout. Zij zongen liederen, in het Hebreeuws en het Jiddisch. De dagen ervoor had Daniel uitvoerig verteld over hoe Andreas was teruggekeerd naar het jodendom en zij samen meer en meer een joods leven gingen leiden. Dat lag voor beiden niet voor de hand. Voor Andreas niet vanwege de oorlog, drie jaar zwerven, zestien onderduikadressen, een gedecimeerde familie en grote angst voor alles wat joods was. Voor Daniel niet omdat zij, hoewel katholiek opgevoed, al lang daarvan afscheid had genomen en zich in geen enkel religie thuis voelde. Maar in het Jodendom vond zij een wijsheid waarvan zij het bestaan niet eens had vermoed.
Er zijn maar weinig literaire auteurs die een retraite kunnen dragen, zo is de afgelopen jaren duidelijk geworden. Maar Andreas Burnier hoort daar zeker bij, samen met Antjie Krog, Bieke Vandekerckhove en Lucebert (om drie van de auteurs te noemen rond wie een zomer- of winterklooster is opgezet). Zo gemakkelijk als Andreas zeven jaar de Platoclub leidde, zo gemakkelijk leidt ze postuum zeven dagen van een winterklooster. In de twintigste eeuw heeft de literatuur haar eigen vormen van spiritualiteit voortgebracht en, soms, haar eigen spirituele meesters. De week in Ranst liet opnieuw zien hoe interessant en meer nog: hoe bevrijdend het kan zijn met dat gegeven te werken. Er is nog een wereld te ontdekken.
www.openklooster.nl (voor achtergronden, films en programma)
* Atara was de naam waarmee ze werd opgeroepen om tijdens de dienst uit de Torah te lezen.
** Vesper en completen maken deel uit van de dagorde van monniken. Vespers is het plechtige avondgebed na de werkdag. Completen het laatste gebed voor het slapen gaan.