De mannelijke hoofdpersoon William Baston keert na een verblijf in Duitsland waar hij in de oorlog (WOII) is te werkgesteld terug naar Amsterdam. Hij begint opnieuw maar de demonen van de oorlog blijven hem achtervolgen en hij verliest langzaam het contact met de realiteit. Dit boek is na Het Jongensuur (1969) het tweede boek van Andreas Burnier dat expliciet over de oorlog gaat. De titel verwijst naar een passage uit een brief van Vincent van Gogh: ‘Zoals we de trein nemen om ons naar Tarascon of Rouaan te begeven, zo nemen we de dood om naar een ster te gaan.’
Er was iets gebeurd door de verschrikkingen van de oorlog waardoor de mensheid was vernieuwd en verjongd, en het nieuwe gebeurde vooral in de kunst. Alles wat oud en verstard was, moest weg en daarom was het toch goed dat hij ook zijn huis vernieuwde en het licht en ruimer maakte. Alleen miste hij soms het stille zitten aan zijn bureau en ook begon hij, naarmate het warmer werd en de lente en de vroege zomer uitbundiger, weer te verlangen naar een vrouw. Het groen dat daar beneden, in de diepte steeds voller werd en dat de mensen die op de gracht passeerden van hem afschermde, deed hem ineens beseffen dat hij alleen was en dat hij vaak dagenlang niemand sprak behalve de winkeliers van de buurtwinkels waar hij boodschappen haalde, of zijn benedenburen die hij hooguit kort groette op de trap.
De ontsnapping verliep zonder noemenswaardige moeilijkheden. Op het moment dat zuster Hanna opstond in haar kamertje en, met haar rug naar het raam, het dossier waaraan zij had zitten werken in de muurkast legde, trok Esther William van de bank af waarop zij al die tijd hadden gezeten en liep zo snel mogelijk met hem naar een poort in de muur, die de tuin van dit gedeelte van het gesticht omzoomde. Zij opende de poort met dezelfde sleutel aan de sleutelbos die zuster Hanna haar had meegegeven, die ook de voordeur van het paviljoen had ontsloten. Zij sloot de muurpoort weer achter hen.
Het boek is alleen antiquarisch verkrijgbaar: