Het is begin jaren tachtig als ik vanuit Nijmegen verhuis naar Amsterdam. Ik heb net een souterrain in onderhuur betrokken op de Weesperzijde en mijn verhouding met Andreas is nog zeer pril. Op een van de eerste ochtenden loop ik over de Nieuwe Amstelbrug richting de Pijp. Ik wil mijn nieuwe stad leren kennen en ik voel me opgewekt en nieuwsgierig. Een man loopt mij tegemoet en als vanzelfsprekend groet ik hem en hij groet vanzelfsprekend terug. Als ik verder loop, realiseer ik me dat ik die man alleen van een foto ken. Ik heb hem begroet zoals ik onbekende klanten, die ik alleen van gezicht kende uit de vrouwenboekhandel in Nijmegen waar ik jaren werkte en die ik op straat tegenkwam, begroette. Dat soort groeten kende ik al vanuit mijn jeugd. In de kleine plaats waar ik opgroeide, zei je iedereen gedag en ook met onbekenden knoopte je als je zin had een praatje aan. Amsterdam is een grote stad en ik liep daar die ochtend alsof elk mij tegemoet lopend persoon een halve bekende was. Die halve bekende bleek Ischa Meijer te zijn en pas veel later zou ik hem via Andreas en zijn boeken en programma’s leren kennen. Wat heet leren kennen?
Iedereen die in Amsterdam op straat liep, kwam hem wel eens tegen. Carmiggelt was de melancholieke chroniqueur van de Amsterdamse kroegen en de gesprekken die daar plaatsvonden, maar Ischa was de brutale en onbeschaamde Joodse straatslijper die iedereen aansprak, overal naar binnen liep en daar dan vervolgens ook weer over schreef. Nee, je leerde hem nooit helemaal kennen want hij was als kwikzilver. Ik heb een keer met hem een half uur door de stad gelopen en in die korte tijd zag hij alles, becommentarieerde alles, dronken we koffie in een rare kroeg, vroeg hij mij de hemd van het lijf, sprak iedereen aan die we tegen kwamen en nodigde me genereus uit om eens soep bij hem te komen eten en als ik kwam dat ik dan niet moest schrikken want dat bereiden van soep deed hij altijd slechts gekleed in een onderbroek. Hij was voor mij degene die van Amsterdam een dorp maakte, de beste straatslijper en flaneur die ik ooit heb ontmoet. Onvermoeibaar rondstruinend alsof hij in zijn eentje de stad wilde terugveroveren op de gruwelijke geschiedenis van zijn vermoorde Joden.
Op zijn begrafenis was de hele stad met al zijn verschillende bewoners uitgelopen en zaten wij na in het koffiehuis bij hem op de hoek. Ik herinner me dat de begrafenis op zaterdag was en dat Andreas en ik de dag erna met een aantal Joden terug zijn gegaan naar Zorgvlied om kaddisj te zeggen. Ischa heeft in zijn leven Andreas een aantal keren geïnterviewd en de laatste keer was in 1991. Nu 25 jaar na zijn dood in 1995 is dat interview te beluisteren in de serie podcasts over Ischa van de VPRO. Vandaag heb ik ernaar geluisterd en werd er door ontroerd. Ik ken het interview want we hebben het in geschreven vorm in 2003 (een jaar na Andreas’ overlijden) opgenomen in een bundeling van haar essays, brieven en interviews Een gevaar dat de ziel in wil. Andreas en Ischa mochten elkaar en dat is te horen in het interview. Hun beider toon is overwegend zacht, weloverwogen, soms bijna voorzichtig. Ronit Palache spreekt in het geval van Ischa over lieve brutaliteit. Van hun beider felheid, die van Ischa vooral verbaal en van Andreas in haar polemische geschriften, hun reputaties van ‘bad boy’ en ‘rebel’, krijgen we in dit interview de andere zijde te zien. Zij zijn zich in dit interview duidelijk bewust van hun beider kwetsbaarheid over de onderwerpen die ter sprake komen: oorlog, kampen, onderduik, jodendom, homoseksualiteit.
In het OBA Live programma van 14 februari maakte Ronit Palache, die een bundel met teksten van Ischa samenstelde, een interessante opmerking. Zij zei: ‘Kun je iets voelen zonder taal?’ Wat zowel voor Ischa als Andreas geldt, is dat zij via de taal gevoelens die niet werden benoemd, werden verzwegen of waarover werd gelogen, benoemden en de wortels ervan blootlegden en taboes doorbraken. Zij gingen ver daarin, zij het op verschillende manieren, en daarin zit ook hun beider verwantschap en waardering voor elkaar. Voor Andreas was het praten en schrijven over met name Joodse onderwerpen lang met angst en onderdrukte woede omgeven. In haar werk heeft dat een hele geschiedenis, van Het Jongensuur (1969), haar boek over de onderduik en daarna zwijgen tot 1986 als zij in De trein naar Tarascon opnieuw het thema aanroert. Eind jaren tachtig keert zij terug naar het (liberale) jodendom, haar harnas valt, en dan volgt een stroom van publicaties (essays, krantenstukken en een roman De wereld is van glas) over Joodse thema’s. Ik denk dat zij Ischa vooral bewonderde om zijn ogenschijnlijke angstloze onbeschaamdheid en om aandacht krijsende uitspraken en teksten. Iets wat zij op die manier niet durfde.
Andreas die bijna nooit iemand thuis uitnodigde, had Ischa en Connie in 1991 genood om te komen eten. Halverwege de maaltijd vroeg Ischa half verontschuldigend of Connie en hij een sigaret konden roken. Andreas en ik leefden rookvrij maar Andreas zag dat Ischa en Connie wel moesten roken wilden zij de avond redelijk doorkomen en stemde ermee in. De stemming steeg meteen, ook door het overvloedige wijngebruik van ons allen. Bij het afscheid was de asbak boordevol en heeft het huis nog wekenlang gestonken. Bij het afscheid kregen we ieder een bundel met Dikke Man columns cadeau met voor elk een mooie opdracht.
In de podcast vraagt Anton de Goede aan het einde van het interview aan Ronit Palache of het interview nog relevantie heeft voor nu. Zij benadrukt het historische karakter maar ook dat we uit het gesprek van Ischa en Andreas kunnen leren waartoe uitsluiting kan leiden en hoe angst en ellende veel naoorlogse levens heeft getekend. Zij roept ook uit: ‘De stem van die vrouw, zo beschaafd, zo intelligent, zo schrijnend!’ Ja, die stem is uniek en warm en zeker als de aangever en vragensteller Ischa Meijer is. Het is bijzonder dat we dit gesprek weer kunnen beluisteren. Een mooie keuze van Ronit Palache en met dank aan de VPRO!