Iris Wassenaar, Eenzaam avontuur

2018
Toch sprokkel ik al lezend tussen de regels her en der wat informatie bij elkaar. Versluierde teksten, wetenschappelijke termen, ergens hebben ze het over "de liefde die geen naam mag hebben".

Het is 1964, we hebben net de koudste winter van de twintigste eeuw gehad. Ik ben vijftien jaar.

Ze heeft donker haar, maar blauwe ogen en een wat schorre stem die ik prachtig vind. Hans heet ze, alleen haar strenge ouders noemen haar nog Johanna. Ze zit in een parallelklas, maar toch zien we elkaar elke dag. Al wandelend in de Leidse Hout nemen we de wereldproblemen samen door. We lezen elkaars boeken van Elsschot, Nescio en Slauerhoff. We hebben nooit ruzie zoals ik wel met andere vriendinnen meemaak.

Hans probeert mijn profiel te tekenen, ik maak gedichten voor haar. Voor mijn verjaardag krijg ik een ingelijste reproductie van Rembrandts zoontje Titus omdat zijn ogen zo op die van mij lijken. Als we op haar kamer zijn of op die van mij zitten we meestal op bed en hangen wat tegen elkaar aan. Ik voel me dan heel fijn.

Als de deur openzwaait, vliegt Hans overeind, waardoor ik half omrol. Hans’ moeder torent boven mij uit. Jij gaat nu naar huis, sist ze me toe. Het lijkt of ze dwars door mij heen kijkt. Maar wat ziet ze dan?

 

Thuisgekomen vertel ik niets van wat me is overkomen. Dat is vreemd omdat ik anders altijd alles met mijn ouders bespreek. Ze moeten mijn spraakwaterval eerder afremmen. Iriske, eet je nu eerst je bord eens leeg? zeggen ze dan. Maar ik begrijp niet zo goed wat er is gebeurd, dus ga ik stil aan mijn huiswerk.

De volgende dag wacht Hans me bij het uitgaan van school op en fietst een eindje mee. Even voorbij station begint het plotseling hevig te regenen. We schuilen onder een viaduct. Daarachter loopt alleen een fietspad naar een studentenflat.

‘Ik mag je niet meer zien,’ zegt Hans met een klein stemmetje, maar ze kan niet zeggen waarom, ze begrijpt het zelf ook niet. Ze weet alleen dat ze haar ouders moet gehoorzamen. 

‘Maar dat doe je toch niet?’ vraag ik verbijsterd en leg mijn fiets op de grond. Boven onze hoofden dendert een trein voorbij. Hans zegt dat ze het heel rot vindt, maar dat ze niet anders kan. Als het andersom was, zou ik toch ook voor mijn ouders kiezen? ‘Nee,’ roep ik haar toe, ‘ík zou voor jóú kiezen, dat weet ik zeker en als we hier niet samen kunnen zijn, dan gaan we weg.’

Hans zegt niets meer en als ik mijn hand naar haar uitstrek, pakt ze haar fiets en draait zich om. Wat mij betreft stort het viaduct nu in. Ik voel me totaal verloren en barst in huilen uit. Een jongen op een hoge fiets vraagt of hij iets voor me kan doen. Hij studeert medicijnen.

De regen gutst nog steeds omlaag als ik naar huis fiets, zo hard als ik kan. Ik ben van plan het kanaal in te rijden en zoek naar een geschikte helling. In mijn hoofd is het net zo grijs als om mij heen, ik zie geen uitweg meer. Opeens hoor ik mijn naam roepen, steeds herhaald. Ik herken de stem van Lieneke die net als ik in de redactie van de schoolkrant zit. Ik hoor haar heel goed, maar ik luister niet. Toch zie ik af van mijn plan. Voorlopig. 

Als ik thuis kom, is mijn moeder helemaal van streek. Haar beste vriendin is plotseling gestorven. Ik probeer er voor haar te zijn.

Wekenlang blijf ik hopen dat Hans zal bijdraaien en dat ze toch voor mij zal kiezen. Ik heb haar toch niets misdaan. Maar ze blijft mij consequent ontwijken. Hans komt niet meer bij mij terug.

Natuurlijk vraagt mijn moeder zich al snel af wat er toch met mij is en waarom de ruzie met Hans zo lang duurt. Ik kan haar niet zeggen dat het geen ruzie is omdat ik zelf niet weet wat het dan wel is. Ze is van plan Hans’ moeder op te bellen, maar dat kan ik gelukkig voorkomen.

Ik eet nauwelijks meer, ben half verdoofd door een scheurende hoofdpijn en beland uiteindelijk voor het eerst in jaren ziek in bed. Na een week haalt mijn moeder er de dokter bij die mij uitvoerig onderzoekt en allerlei vragen stelt. Wat is het toch een aardige man. Hij heeft mij op de wereld geholpen en kent mij door en door. Hij kan niets vinden.

 

Zie je wel, denk ik, er is helemaal niets mis met mij. De volgende dag fiets ik weer naar school.

Dan begint mijn speurtocht naar het onbekende. Ik wil weten wat er met mij aan de hand is. Ik begin te begrijpen dat mijn gevoel voor Hans heel anders is dan dat voor al mijn andere vriendinnen. Het voelt groter, intenser en het doet ook pijn. 

Het is ook een groot verschil met hoe ik bij mijn vriendjes ben als we eropuit gaan in de natuur. Jan-Willem wil mij leren schieten op kleiduiven, met Henk zit ik uren te vissen aan de waterkant, hij met een hengel, ik met een boek. Ze hebben allebei gezegd dat ze later met mij willen trouwen maar daar ben ik niet op ingegaan.

 

Zo lang ik mij kan herinneren heb ik mijn vader en moeder de oren van het hoofd gevraagd en ze hadden altijd een antwoord voor mij. Toch weet ik intuïtief dat ik hiermee niet bij hen kan aankomen. Mijn ouders houden zielsveel van elkaar en uiten dat ook voortdurend. Het is nog maar een paar jaar geleden dat ik ontdekte dat niet alle ouders zo zijn. Toch weet ik zeker dat zij normaal zijn en dat er met mij toch iets grondig mis moet zijn. Maar wat? Ik ken niemand die ik dat zou kunnen vragen, niemand die alles net zo aanvoelt als ik. Zou ik de enige zijn?

Als er geen mensen beschikbaar zijn, zijn er altijd nog boeken. Ik stroop de boekenkast in de huiskamer af, hoewel ik alles daarin al tweemaal heb gelezen. Ook de encyclopedie biedt geen uitkomst – ik weet niet eens waar ik naar moet zoeken. Helemaal onderin de kast staat de Bijbel, lang niet meer gebruikt.

 

Op een middag kom ik thuis uit school en vind een briefje van mijn moeder dat ze is gaan winkelen in Den Haag. Ik onderwerp de kastplanken aan een nauwkeurig onderzoek op zoek naar een reep chocola. Weggestopt in een hoekje ontdek ik een informatieve bijlage van Avenue over homofilie. Het gaat over gebruiken bij de oude Grieken en Romeinen, taboes over seksualiteit in het Victoriaanse tijdperk en mannen met een dubbelleven in onze eeuw. Die mannen blijken niet alleen van hun vrouw en hun kinderen te houden, maar ook van andere mannen en dat is voor iedereen een groot probleem. Als ik mijn moeder op de trap hoor aankomen, stop ik het artikel weer terug waar het lag. Ik zie nog net een verwijzing naar een bijbeltekst: Romeinen 1.

 

Het stormt in mijn hoofd: waarom mag ik dit niet lezen? Mijn ouders hebben mij nog nooit verboden een boek of een tijdschrift te lezen. Hooguit leggen ze me uit dat het misschien beter is om iets pas te lezen als ik wat ouder ben.

Homofilie. Mannen die van mannen houden. Maar ik ben toch geen man? Dat zou ik ook helemaal niet willen. Zouden er ook vrouwen bestaan die van vrouwen houden? Ik heb er nog nooit van gehoord en ik ken zulke vrouwen ook niet, maar het zou toch kunnen? 

 

De Bijbel brengt me de volgende dag een klein stapje verder. In Romeinen 1 lees ik “Daarom heeft God hen uitgeleverd aan onterende verlangens. De vrouwen hebben de natuurlijke omgang verruild voor de tegennatuurlijke en ook de mannen hebben de natuurlijke omgang met vrouwen losgelaten en zijn in hartstocht voor elkaar ontbrand.”

Dus toch ook vrouwen! Er moet meer over te lezen zijn. Nu ik een woord heb gevonden, kan ik gerichter zoeken, maar ik heb geen idee in welke categorie. De schoolbibliotheek, de boekwinkels en de centrale bibliotheek in de binnenstad hebben heel veel boeken, maar niet over homofilie. Bij De Slegte heb ik meer succes: op de plank medische zaken ontdek ik een boek over homosexualiteit. Dat zal wel hetzelfde zijn. Op de achterflap zie ik dat het over geneeswijzen gaat van “dit tegennatuurlijke verschijnsel”. Zou het dan toch een ziekte zijn? Maar ik voel me kiplekker! Er staat: “Aangezien homoseksueel gedrag biologisch is bepaald en de aanleg daarvoor in de toekomst misschien prenataal kan worden vastgesteld, kunnen deze babi’s  het beste worden geaborteerd.” Ik weet wat abortus is, vorige maand ging de Avenuebijlage over anticonceptie – die zat nog gewoon in het blad. Dus homofilie is slecht en anticonceptie is goed? 

Ik leg het boek tussen een roman en een detective op de toonbank. De man achter de kassa houdt het boek omhoog en vraagt om een identiteitsbewijs. Dit boek mogen wij niet verkopen onder de 21. 

 

Toch sprokkel ik al lezend tussen de regels her en der wat informatie bij elkaar. Versluierde teksten, wetenschappelijke termen, ergens hebben ze het over “de liefde die geen naam mag hebben”. Homoseksualiteit is ófwel een zware zonde ófwel een ziekte als gevolg van scheefgroei in de jeugd ófwel een psychische stoornis. Nee, dit kan niet over mij gaan.

Ik sluit mijn speurtocht af, verbijt mijn verdriet om Hans en stort mij op mijn schoolwerk. Ik wil zo gauw mogelijk van deze school af, zodat ik haar niet meer hoef te zien.

Het duurt nog een jaar voordat het boek Een tevreden lach, van Andreas Burnier verschijnt en dan kom ik eindelijk thuis. Ze schrijft over de vrouwenliefde alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Bovendien is het een vrolijk avonturenboek. Ze schrijft over mij. 

< Terug
Webdesign & development: www.silicium.nl